De koningen van Israël en Juda

Als je denkt aan koningen en koninginnen dan zie je al snel plaatjes voor je van paleizen en sprookjes. In de Bijbel is dat heel anders.  

Vierhonderd jaar koningen

De boeken 1 Koningen en 2 Koningen gaan over de koningen van Israël en Juda. Ze staan vol verhalen over slechte daden, zonden, onrecht en oorlogen. Niet echt sprookjesachtig dus. De boeken gaan over een periode van ongeveer vierhonderd jaar waarin veel koningen opkomen en weer ten onder gaan. 

De beroemdste koning uit de bijbel, David, sterft aan het begin van deze koningsverhalen. Na een machtsstrijd volgt Salomo(1 Kon. 2) hem op. Tijdens en vooral na zijn regeringsperiode gaat het mis met de eenheid van het koninkrijk. Zoals zo vaak ontstaat er een strijd om de macht. Jerobeam en Rechabeam worden uiteindelijk allebei koning over een deel van het koninkrijk(1 Kon 12). Zo ontstaan er rond 925 voor Christus twee rijken: een noordelijk tienstammenrijk (Israël) en een zuidelijk tweestammenrijk (Juda).

Vraag: dient de koning God?

In de verhalen over de koningen valt op dat dezelfde thema's steeds terugkomen. Dat komt omdat de verhalen achteraf zijn geschreven met behulp van oudere bronnen. Ze zijn niet alleen een feitelijke opsomming van wat er in die tijd gebeurde. Het is ook een terugblik op de uitgekomen profetieën die over die periode uitgesproken worden door profeten. De belangrijke vraag die de schrijver steeds stelt, is: heeft de koning de HEER met zijn hele hart gediend en heeft hij naar zijn wetten geregeerd?

De koninkrijken gaan ten onder 

In Juda zijn er redelijk wat koningen die het goed doen, vooral Hizkia (2 Kon. 18) en Josia(2 Kon. 22). Zij doen van harte de wil van God. Maar zij kunnen de ramp die eraan komt van Juda, niet meer terugdraaien. 

Over de koningen van Israël heeft de schrijver niet veel goeds te melden. De meeste koningen komen aan de macht door staatsgrepen. Ze dienen de HEER op een verkeerde manier (met beelden) of vereren afgoden zoals Baäl. Profeten vertellen de Israëlitische koningen steeds hoe verkeerd het is wat ze doen. Maar als dat effect heeft, is het tijdelijk. Daarom zijn de twee rijken uiteindelijk ook ten onder gegaan. 
In 2 Kon. 17 lees je hoe Samaria, de hoofdstad van Israël, in 722 voor Christus in de handen van de Assyriërs valt, en vooral ook waaróm dat gebeurde. Vervolgens zie je in 2 Kon. 25 de val van Jeruzalem, de hoofdstad van het rijk Juda, in 586 voor Christus. 

God heeft een plan

Met het koningshuis van Juda heeft de HEER veel geduld vanwege zijn belofte aan David. De vervulling van die belofte hangt soms aan een zijden draadje, maar God houdt zijn beloofte. Daarom eindigt het boek Koningen ondanks de val van Jeruzalem niet helemaal negatief. Koning Jojachin (2 Kon. 24) ontvangt gratie in zijn ballingsoord: met het huis van David is de HEER in de toekomst nog meer van plan...