Slavernij in de tijd van het Nieuwe Testament
In de tijd van de Bijbel was slavernij heel normaal. In meerdere Bijbelse verhalen spelen slaven een belangrijke rol, zoals bijvoorbeeld de slavin Hagar. Zij was de slavin van Sara, bij wie Abraham zijn eerste zoon Ismaël verwekte. Of denk aan de Joodse slavin van de vrouw van bevelhebber Naäman (2 Koningen 5) die over Elisa vertelde. En natuurlijk het bekende verhaal over Jozef, die door zijn broers als slaaf werd verkocht aan vreemden. Ook het volk Israël leefde als slaaf in Egypte, totdat God hen bevrijdde.
In het Oude Testament vinden we bepaalde regels voor het omgaan met slaven. Zo wordt in het vierde gebod specifiek melding gemaakt van de slaven, dat ook zij zich moeten houden aan de rustdag. En ook in het Nieuwe Testament schrijft Paulus over hoe slaven en meesters met elkaar om moeten gaan.
In de samenleving van toen werd een slaaf als bezit gezien. Je was niet meer van jezelf: je eigenaar mocht met je doen wat hij wilde. Vanaf het moment dat je gekocht of verkocht werd, was je niet meer vrij. Je mocht niet zelf bepalen met wie je omging, waar je woonde of wat je deed. Je moest doen wat je meester zei.
Sommige meesters waren goed voor hun slaven. Dankzij hun meester hadden de slaven bijvoorbeeld eten en onderdak. Maar een slaaf was en bleef onvrij. Paulus schrijft dat slaven die christen geworden zijn zich goed moeten gedragen en hun meester moeten dienen. Tegen de meesters zegt hij dat zij hun slaven gelijkwaardig moeten behandelen. Filemon moet slaaf Onesimus als een broer behandelen (Filemon).
Je kon op meerdere manieren slaaf worden, bijvoorbeeld:
Reden 1: Financiële problemen
Een man of vrouw, of een heel gezin had financiële problemen. Om aan geld te komen om schulden in te lossen, verkochten ze soms iemand als slaaf (zie ook Matteüs 18:23-35).
Reden 2: Meegevoerd na verovering
Als een land een oorlog verloor, werd de bevolking door de overwinnaars als slaven in bezit genomen. De (Romeinse) overwinnaars verkochten vaak de mensen die gezond waren als slaaf.
Reden 3: Ontvoerd
Mensen werden op zee of in een land gekidnapt en vervolgens ergens anders verkocht.
Slaaf van Christus
Mensen konden zich soms vrijkopen. Daar waren speciale regels voor en vond plaats in een tempel. Voortaan was je dan vrij man, maar je heette ‘slaaf van Apollo’, van Hermes, Jupiter, enzovoort, naar de god in wiens tempel je vrijlating was geregeld.
Als Paulus zegt dat hij ‘slaaf van Christus’ is, bedoelt hij daar iets anders mee: hij is dienaar in naam van Christus (1 Korintiërs 7:22, Efeziërs 6:6). Voor hem betekent het dat hij nu echt een vrij man is. Door Jezus vond hij zijn vrijheid.