Woordenlijst bijbelse begrippen

Aalmoes

Geld of goederen die men volgens de Joodse wet verplicht is te geven aan de armen.

Adam

Het Hebreeuwse woord voor 'mens' of 'mensheid', en ook de naam van de eerste mens. Paulus noemt Christus* de nieuwe Adam om aan te duiden dat met hem een nieuwe verhouding tussen God en mens geschapen is.

Agrippa

Bestuurder van een gebied ten noorden van het Meer van Galilea en ten oosten van de Jordaan van ongeveer 50 tot 100 na Christus.

Alfa en omega

De eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet. In het boek Openbaring wordt God aangeduid als degene die aan het begin en het einde van alles staat.

Aloë

Een geurig kruid.

Altaar

De plaats waar geofferd wordt. Een altaar kan een paar stenen of een hoop aarde zijn, maar ook een voorwerp van bewerkte steen of metaal in een heiligdom.

Amen

Een Hebreeuwse formule aan het eind van een gebed die betekent: 'ja, zo is het ...' of 'moge het zo zijn'.

Ammon

Een koninkrijk aan de oostkant van de Jordaan.

Amorieten

Een aanduiding van de oorspronkelijke bewoners van Kanaän, vooral van de bewoners van het bergland.

Apostel

Een aan het Grieks ontleend woord, dat 'gezondene' betekent.

Arabieren

Een aanduiding voor volkeren in het noorden van het Arabisch schiereiland.

Aram

Een aanduiding voor Damascus*. Archelaüs Vorst van Judea en Samaria van 4 voor Christus tot 6 na Christus. Areopagus Heuvel in Athene, genoemd naar de Griekse god Ares; ook de naam van de raad die daar vergaderde.

Ark

Een met goud overtrokken houten kist die in het heiligdom was geplaatst als symbool van Gods aanwezigheid.

Artemis

Artemis (van Efeze) was een godin van de vruchtbaarheid.

Asjera

Anaänitische vruchtbaarheidsgodin.

Asjerapaal

Bewerkte houten paal of beeld ter verering van de godin Asjera.

Assur, Assyrië

De naam van een stad en een koninkrijk in het noorden van Mesopotamië met als hoofdstad Nineve.

Astarte

Een godin van de vruchtbaarheid in het oude Syrië.

Augustus

Hoofd van het Romeinse Rijk van 31 voor Christus tot 14 na Christus, ook aangeduid als 'Caesar' (keizer).

Baäl

Kanaänitische god van de vruchtbaarheid.

Babel, Babylon

Een oude koningsstad in MiddenMesopotamië, hoofdstad van het Babylonische Rijk.

Ballingschap

Het gedwongen verblijf van grote groepen van de Israëlitische en Judese bevolking in Assyrië en Babylonië.

Balsem

Een geurige hars die werd gebruikt voor lichaamsverzorging.

Ban

Term die onvoorwaardelijke wijding aan God aanduidt. De ban kon ook als straf worden opgelegd als iets taboe was verklaard of iemand was verstoten van menselijk contact en daarom vernietigd of ter dood gebracht moest worden.

Beëlzebul

Zie Duivel*.

Begraven

Een verplicht eerbetoon aan een dode. De rouwperiode duurde zeven dagen, maar deze termijn kon worden uitgebreid tot dertig en zelfs zeventig dagen. Men weende en vastte, sloeg zich op de borst, schoor het hoofd kaal, knipte de baard kort, verscheurde de kleren, legde aarde op het hoofd en kleedde zich in een rouwgewaad.

Bel

Aanduiding van de Babylonische god Marduk.

Belasting

Men betaalde belasting aan de tempel (tienden*) en aan de koning (tolgeld, herendienst waarbij men zonder vergoeding arbeid verrichtte voor de koning). In het Nieuwe Testament is de directe, hoofdelijke belasting bekend, die iedereen vanaf het veertiende levensjaar aan de Romeinse overheid moest afdragen. Zie ook Tollenaar*.

Beliar

Aanduiding van de duivel.

Benhadad

Naam van drie koningen van Damascus* in de negende eeuw voor Christus.

Besnijdenis

Een ingreep waarbij de voorhuid van het mannelijk geslachtsdeel wordt weggesneden.

Bijvrouw

Een man had het recht om naast zijn officiële echtgenote nog andere vrouwente hebben, bijvoorbeeld in geval van kinderloosheid van de eerste vrouw.

Bloed

Volgens bijbelse opvatting is het bloed de drager van het leven. Het behoort toe aan God en mag niet worden genuttigd. Bloed bewerkt verzoening* en reinigt van schuld.

Boekrol

Vóór de ontwikkeling van het boek in onze huidige vorm (codex) schreef men boeken op rollen papyrus, leer of perkament.

Borsttas

Een tas die de hogepriester op de borst droeg (zie Ex. 28:15-30). In deze tas bevonden zich de orakelstenen.

Byssus

Zeer fijn linnen.

Centurio

Officier in het Romeinse leger, bevelhebber over honderd man.

Chaldeeën

Een aanduiding van de Babyloniërs.

Cherub

Bovennatuurlijk wezen met grote vleugels, het lichaam van een leeuw en het hoofd van een mens.

Christus

Griekse vertaling van het Aramese woord messias*, dat ‘gezalfde’ betekent (zie Zalven*). De eerste christenen verbonden die term met Jezus. Zeer snel werd die zelfs als een soort tweede naam gebruikt.

Cistushars

Aangenaam geurende hars.

Claudius

Keizer van het Romeinse Rijk van 41 tot 54 na Christus.

Cohort

Onderafdeling van zeshonderd soldaten in een legioen (onderafdeling) in het Romeinse leger.

Cyrus

De Perzische koning, die in 539 voor Christus de Judese ballingen in Babylon liet terugkeren naar Juda.

Dagon

Een graangod die door de Filistijnen werd vereerd.

Dag van de Heer

Het moment waarop God de beslissende keer brengt in de geschiedenis van Israël en de wereld. De eerste dag van de week wordt later ook de dag van de Heer genoemd. Het is de dag waarop de Heer is opgewekt uit de dood.

Damascus

Een belangrijke stadstaat ten noordoosten van Israël, ook wel Aram genoemd.

Dariek

Perzische munt.

Darius

De naam van drie Perzische koningen in de zesde tot vierde eeuw voor Christus.

Demon

Een boze geest, die als bode van Satan werd beschouwd en die men zag als veroorzaker van allerlei ziekten.

Denarie

Romeinse munt.

Diaspora

Het verspreid tussen andere volken wonen.

Dikè

Griekse godin van de gerechtigheid.

Dioscuren

Benaming voor de halfgoden Castor en Pollux, zonen van de Griekse god Zeus.

Dodenrijk

Verblijf voor de doden onder de aarde, in een wereld van duisternis.

Doop

Onderdompeling in water. De doop is uitdrukking van de nieuwe relatie met God. De doop verbindt mensen met de dood en opstanding van Jezus en daardoor zijn ze opgenomen in de gemeenschap van

Drachme

Griekse munt.

Dubbeldrachme

Griekse munt.

Duivel

De tegenstander van God die mensen op de proef stelt en hen aanklaagt bij God. In de bijbel krijgt hij ook namen als Satan en Beëlzebul, de naam van een heidense godheid.

Edom

Een koninkrijk ten zuiden en zuidoosten van Juda.

Eed

Een formule ter bekrachtiging van een gedane belofte.

Eerstgeborene

Zie Erfenis*. Eeuwig leven Aanduiding van het nieuwe bestaan in Gods nabijheid. Het wordt ook wel kortweg aangeduid met 'het leven'.

Efraïm

Naam van een zoon van Jozef en vaak aanduiding van een deel van Israël of van het noordelijke koninkrijk als geheel.

Egypte

Een grootmacht in het oude Nabije Oosten en vaak de politieke tegenspeler van de Assyriërs en de Babyloniërs.

Engel

Een aan het Grieks ontleend woord dat 'boodschapper' betekent.

Epicureeërs

Volgelingen van de filosoof Epicurus (341-270 v.Chr.), voor wie het hoogste ideaal het welbevinden van het individu was.

Erfenis

Het totaal aan bezittingen en geld dat een overledene naliet, waarin in principe alleen de zonen deelden. De eerstgeboren zoon had bijzondere rechten en plichten en kreeg een dubbel deel.

Eunuch

Hofdienaar, vaak een gecastreerde man.

Evangelie

Een aan het Grieks ontleend woord dat 'goed nieuws' betekent.

Farao

De titel van de koningen van het oude Egypte.

Farizeeën

Belangrijke geestelijke leiders van het Joodse volk in de tijd van Jezus.

Feesten

In het Oude Testament zijn de feesten gekoppeld aan een feestkalender. Men kende de viering van de wekelijkse sabbat*, het maandelijkse feest van nieuwe maan*, de jaarlijkse pelgrimsfeesten (zo genoemd omdat men op pelgrimsreis naar Jeruzalem ging) namelijk: Pesach* en het feest van het Ongedesemde brood*, het Wekenfeest, het Loofhuttenfeest en de Grote verzoendag. Later kende men ook het Joodse nieuwjaarsfeest, Poeriem en Chanoeka. Zie ook Joodse feesten.

Felix

Romeins gouverneur (procurator*) van de provincie Palestina, in de jaren 52-60 na Christus.

Festus

De opvolger van Felix. Hij oefende zijn ambt uit in de jaren 60-62 na Christus.

Filippus

Vorst van het gebied ten noordoosten van het Meer van Galilea van 4 voor Christus tot zijn dood in 34 na Christus.

Filistijnen

Een volk dat in vijf stadstaten in het zuidwesten van Palestina woonde.

Galbanum

Aangenaam geurende hars.

Gallio

Gouverneur (proconsul) van de Romeinse provincie Achaje, waarschijnlijk in de jaren 51-52 na Christus.

Geest

De vertaling van een woord dat '(levens)adem', 'wind' betekent. Geest is ook de kracht waarmee God op het voelen en denken van mensen inwerkt om hen te brengen tot een leven overeenkomstig zijn wil. De heilige Geest is de goddelijke geest die wordt uitgestort over de christelijke gemeenschap. Boze en onreine geesten kunnen mensen ziek maken.

Gehenna

Plaats in het dodenrijk waar zondaars hun straf ondergaan.

Geldwisselaars

Handelaars die bij de ingang van de tempel in Jeruzalem geld wisselden tegen de munteenheid waarmee bezoekers onder andere offerdieren konden kopen.

Gelijkenis

Een verhaal waarin Jezus met behulp van beeldspraak en voorbeelden ontleend aan het dagelijkse leven, zijn gedachten over het koninkrijk van God* duidelijk maakt.

Gerechtigheid

Een term die niet alleen inhoudt dat recht wordt gedaan aan iemand die onrecht lijdt, maar ook aangeeft dat de boosdoeners worden gestraft. Gerechtigheid is verder een theologisch begrip: God spreekt de zondaars om Christus' wil vrij van schuld.

Handoplegging

Een symbolisch gebaar waarmee iets van de ene mens op de andere wordt overgedragen, zoals schuld, kracht of zegen*.

Hebreeën

Een naam voor (groepen) Israëlieten, die later ook wel als naam voor het hele volk Israël werd gebruikt (vergelijk de naam Hebreeuws voor hun taal).

Heidenen

Aanduiding van de volken, de naties buiten Israël die hun eigen goden vereren.

Heilige Geest

Zie Geest*.

Hemel

Alles wat zich boven de aarde uitstrekt: het luchtruim, het uitspansel en de ruimte boven het uitspansel waar volgens de bijbelse voorstelling God woont met zijn hofhouding en engelen.

Koninkrijk van de hemel

Zie Koninkrijk van God*.

Hermes

Een Griekse godheid.

Herodes

Naam van de koning die regeerde over heel Palestina van 37 tot 4 voor Christus.

Hogepriester

Titel van de priester die het hoofd was van de priesters van Israël.

Hoge Raad

De hoogste rechtbank en het hoogste bestuursorgaan van de Joden in Jeruzalem (ook wel Sanhedrin genoemd). De Raad had het oppertoezicht op godsdienstzaken.

Horeb

Een andere naam voor de berg Sinai.

Huidvraat

Verzamelnaam voor huidaandoeningen waardoor mensen als onrein werden beschouwd.

Huwelijk

Een overeenkomst die door de ouders van de bruidegom en de bruid werd geregeld zonder tussenkomst van staat of godsdienst (uithuwelijken). De afspraak van de ouders had een bindend karakter. Het samenwonen begon pas na het huwelijksfeest.

Jubeljaar

Benaming van het jaar dat volgt op elk zevende sabbatsjaar*, dat is dus elk vijftigste jaar. Zie Leviticus 25.

Kalmoes

Aangenaam geurende plant.

Kanaän

Een algemene aanduiding voor het gebied dat Zuid-Syrië en Palestina omvatte.

Kassia

Aangenaam geurende hars.

Kemos

De nationale god van de Moabieten.

Keretieten en Peletieten

Een aanduiding voor de lijfwachten van David; huurlingen van niet-Israëlitische afkomst.

Klanktaal

Bidden en/of profeteren in onverstaanbare klanken.

Kolokwint

Kruipplant met bittere vruchten.

Koninkrijk van God

Een uitdrukking in het Nieuwe Testament. Door Jezus' optreden wordt duidelijk hoe God koning is en regeert over het leven van mensen. De uitdrukking 'koninkrijk van de hemel' wordt gebruikt om het noemen van Gods naam te vermijden.

Kruis

Een strafwerktuig bestaande uit een houten paal met een dwarshout.

Lam van God

Aanduiding voor Jezus, voortgekomen uit de voorstelling van Jezus als offerlam.

Leviatan

Zeemonster, meestal voorgesteld als een slang.

Levieten

Een benaming voor een klasse van tempeldienaren die afstammen van Levi.

Liefde

De onzelfzuchtige, belangeloze naastenliefde waarmee de gemeenteleden elkaar

Nieuwemaan

De dag waarop het nieuwemaan is, waarop speciale offers werden gebracht.

Nubië

Het gebied ten zuiden van Egypte.

Offer

Een geschenk aan God dat in verschillende vormen en om verschillende redenen aangeboden kan worden zoals het brandoffer (Lev. 1), het graanoffer (Lev. 2) en het vredeoffer (Lev. 3). Verder kende men het reinigingsoffer, het wijdingsoffer, het hersteloffer, wijnoffers en reukoffers. Zie ook voor een overzicht De offers.

Offerhoogte

Een aanduiding van een heiligdom op een (soms hooggelegen) plaats, waar een altaar* stond.

Offermaal(tijd)

Maaltijd bij het vredeoffer (offer*): de aanwezigen mochten het vlees grotendeels zelf opeten.

Ofir

Een streek in Zuidwest Arabië, bekend om de goudvondsten.

Ongedesemd brood

Brood dat zonder gist gebakken werd van het eerste graan van de nieuwe oogst (matses).

Onreine geest

Zie Demon*.

Ontmoetingstent

Benaming voor het verplaatsbare heiligdom van God tijdens Israëls tocht door de woestijn. Ook wel tabernakel* genoemd.

Orakelstenen

Voorwerpen die gebruikt werden om God te raadplegen.

Oudsten

De hoofden van de voornaamste families. Zij vertegenwoordigden hun familie en hadden een leidinggevende positie in Israël.

Pesach

Het Joodse paasfeest waarbij de uittocht van de Israëlieten uit Egypte wordt herdacht.

Pesjitta

Oude Syrische bijbelvertaling.

Pilatus

Romeins gouverneur (prefect) van het district Judea, in de periode van ongeveer 26 tot 36 na Christus.

Poort

Plaats met een groot (markt)plein in de oud Israëlitische stad waar men handel dreef, recht sprak en belangrijke stadsbelangen regelde.

Prefect

Titel van de gouverneurs van de Romeinse provincies.

Pretorium

Residentie van een gouverneur, paleis.

Priester

Iemand die tussen God en mensen bemiddelt. Hij geeft onderricht, spreekt Gods zegen uit over het volk en brengt offers aan God namens de mensen.

Procurator

Titel van de gouverneurs van de Romeinse provincies vanaf de tweede helft van de eerste eeuw na Christus.

Profeet

Iemand die door God geroepen is om als zijn woordvoerder op te treden en mensen te waarschuwen of te bemoedigen.

Proseliet

Iemand van niet-joodse herkomst die zich bij het jodendom aansluit.

Quadrans

Romeinse munt.

Quirinius

Romeins gouverneur (legaat) van de provincie Syrië tijdens de kinderjaren van Jezus.

Qumran-handschrift

Hebreeuws bijbelhandschrift dat in de omgeving van de Dode Zee gevonden is.

Rabbi

Een Hebreeuws woord dat 'mijn meester' of 'mijn heer' betekent. Het was de aanspreektitel voor Joodse leraars (schriftgeleerden*).

Rabmag, rabsake en rabsaris

Hoge functionarissen aan het Assyrische en Babylonische hof.

Rahab

Zeemonster, soms ook het symbool van Egypte.

Rechter

Functie die bekleed kon worden door een koning, een oudste, een priester of een legeraanvoerder.

Rouw

Zie Begraven*.

Sabbat

Rustdag voor mens en dier (van vrijdagavond tot zaterdagavond), die herinnert aan het rusten van God na de schepping en aan de uittocht uit Egypte.

Sabbatsjaar

Een aanduiding van elk zevende jaar. In dat jaar krijgt het land rust.

Sabbatsreis

Afstand die Joden te voet op sabbat mogen afleggen (ca. 900 m.).

Sadduceeën

Groepering binnen het jodendom rond het begin van onze jaartelling. Zij geloofden onder andere niet in engelen en de opstanding van de doden.

Samaria

De hoofdstad van het noordelijke koninkrijk Israël.

Samaritaanse Pentateuch

Samaritaanse tekst van de eerste vijf boeken van de bijbel.

Samaritanen

Bewoners van Samaria, het gebied tussen Judea en Galilea. Zij vormden een eigen godsdienstige gemeenschap.

Satan

Zie Duivel*.

Sanhedrin

Zie Hoge* Raad.

Satraap

Titel van de gouverneurs van de provincies in het Perzische Rijk.

Schriftgeleerden

Kenners en onderzoekers van de Joodse heilige geschriften, ook wetgeleerden genoemd.

Schrijver

Een hoge ambtenaar aan het hof of een privé-secretaris.

Sela

Rustteken in Hebreeuwse poëzie.

Septuaginta

Oudste Griekse vertaling van de boeken van het Oude Testament.

Sion

Oorspronkelijk de naam van het oudste deel van Jeruzalem, later een aanduiding van de stad of de berg met de tempel.

Slaaf

Een vreemdeling die was aangekocht of tijdens een oorlog buitgemaakt, of iemand van het eigen volk die óf door zijn familieleden was verkocht, óf zichzelf vanwege hoge schulden had moeten verkopen.

Sodom

Een stad in het gebied bij de Dode Zee. Meestal samen met Gomorra genoemd (Gen. 19:24-25).

Stam

Een deel van een volk. Israël telde twaalf stammen, vernoemd naar de zonen van Jakob.

Synagoge

Gebouw waar de Joden hun godsdienstige bijeenkomsten houden.

Syrië

Gebied ten noorden en noordoosten van Palestina.

Tabernakel

Benaming voor het verplaatsbare heiligdom van God tijdens Israëls tocht door de woestijn. Ook ontmoetingstent* genoemd.

Targoem

Oude Aramese vertaling van het Oude Testament.

Tarsis

Waarschijnlijk Tartessos, een Fenicische havenstad in Zuid-Spanje.

Tartan

Hoge functionaris aan het Assyrische en Babylonische hof.

Tartarus

Onderwereld, dodenrijk.

Tempel

Heiligdom van de Israëlieten, waarvan de tempel van Jeruzalem de bekendste was.

Tempelbelasting

De vaste jaarlijkse belasting die iedere volwassen Jood, rijk of arm, diende af te dragen aan de tempel in Jeruzalem.

Terebint

Boomsoort.

Tetrarch

Vazalvorst in het Romeinse Rijk.

Tiberius

Opvolger van keizer Augustus. Hij regeerde van 14 tot 37 na Christus.

Tienden

Het tiende deel van de opbrengst van de oogst of de kudde, dat een Israëliet als een offergave voor de Heer moest brengen.

Tollenaar

Iemand die van de Romeinen of van de lokale overheid het recht had gepacht om belasting te heffen.

Toonbrood

Voor God op de daarvoor bestemde tafel neergelegd brood.

Tunica

Romeins onderkleed.

Uur

Een twaalfde deel van de dag. Men begon uren te tellen bij het aanbreken van de dag, om ongeveer zes uur in de morgen (het eerste uur), en telde door tot zons- ondergang, tot omstreeks zes uur 's avonds (het twaalfde uur).

Vasten

Vasten is gedurende een bepaalde tijd niet of heel weinig eten en drinken. Vasten is een radicale vorm van soberheid en daarom ook vaak een uiting van verdriet, berouw of een middel tot geestelijke concentratie.

Verbond

Bindende afspraak tussen twee partijen waarbij beloften en verplichtingen worden uitgesproken en vastgelegd. In de bijbel bepaalt meestal de ene partij wat van de andere wordt verwacht.

Verbondstent

Benaming voor het verplaatsbare heiligdom van God tijdens Israëls tocht door de woestijn. Andere benamingen zijn: tabernakel* of ontmoetingstent*.

Verzoenen

Herstellen van goede verhoudingen. Met name het offer waarbij bloed vloeit, hoort tot de verzoeningshandelingen (Lev. 16;Rom. 5:10Hebr. 9:11-28).

Vetus Latina

Verzamelnaam van Latijnse bijbelvertalingen ouder dan de Vulgata*.

Vreemdeling

Een buitenlander in het algemeen of een in de Israëlitische gemeenschap geïntegreerde vreemdeling. De positie van de tweede wordt door bijzondere regels beschermd.

Vrijkopen

Een maatregel ter bescherming van de armen die zich vanwege schulden hadden moeten verkopen.

Vrijplaats

Een stad waar iemand die zonder opzet een ander had gedood, naartoe kon vluchten. Bloedwraak mocht dan niet worden toegepast.

Vulgata

Oude Latijnse bijbelvertaling, gemaakt door Hiëronymus aan het eind van de vierde en begin van de vijfde eeuw na Christus.

Wadi

Een dal met een droge rivierbedding in woestijnachtig gebied, dat zich in de regentijd snel met water vult.

Wet en Profeten

Een aanduiding van het hele Oude Testament of van twee van de drie hoofddelen daarvan (de eerste vijf boeken (Tora) en de profetische boeken).

Wetgeleerden

Zie Schriftgeleerden*.

Wierook

Hars die bij verbranding een aangename geur verspreidt.

Zalven

Inwrijven of begieten met zalfolie ten teken dat iemand wordt geroepen tot een speciale taak of tot een bijzonder ambt.

Zee

Benaming voor het grote bronzen bekken bij de tempel.

Zegel

Een zegelafdruk met de naam van de eigenaar. Een zegel had de functie van een handtekening.

Zegenen

Verbinden met het goede in het vertrouwen dat God mens en dier in zijn goedheid laat delen.

Zeloten

Joodse groepering die in de Romeinse tijd de bevrijding van Israël nastreefde.

Zeus

De Griekse oppergod.

Zonde

Begrip dat aangeeft dat iemand fout staat tegenover God en tegenover medemensen.

Zoon van God

Een aanduiding van Jezus Christus waarmee zijn hechte relatie met God wordt uitgedrukt.

top