De offers

De belangrijkste offers in het Oude Testament zijn: 

Brandoffer 

Een brandoffer is een offer van een dier (geit, schaap, rund, duif) dat op het altaar in zijn geheel wordt verbrand. Het offerdier moet mannelijk zijn en mag geen gebrek hebben (Leviticus 1; 6:1-6). Door een hand op de kop van het dier te leggen (Leviticus 1:4) verklaart de offeraar (degene die het offer brengt) dat het dier in zijn naam wordt aangeboden en het in zijn plaats komt. In de tabernakel en later in de tempel werd elke ochtend en elke avond een ram geofferd. Over brandoffers lees je onder meer in Leviticus 1.

Gelofteoffer 

Het gelofteoffer is een soort vredeoffer die je vrijwillig bracht nadat je een gelofte had gedaan (Leviticus 7:16).

Graanoffer 

Net als het reukoffer en het wijnoffer is het graanoffer een onbloedig offer. Dat zijn offers die bestaan uit meel met olijfolie, zout en wierook, of uit broden die op een speciale manier in de oven gebakken of in een pan bereid zijn. Een graanoffer is een gave van de Israëlieten aan God. Zo wijden zij hun dagelijks voedsel aan hem. De priesters mogen een deel van het graanoffer eten. Lees meer over het graanoffer in Leviticus 2, 5:11-13, 6:7-16, 10:12-13 en 24:5-9; Numeri 5:15).

Reukoffer 

Net als het graanoffer en het wijnoffer is het reukoffer een onbloedig offer. Het reukoffer bestaat uit specerijen. De samenstelling en het gebruik van het reukoffer wordt beschreven in Exodus 30:34-38. Reukwerk dat niet volgens de voorschriften is klaargemaakt, is verboden. Voor het brengen van reukoffers is in de tabernakel een apart altaar gereserveerd. Het altaar is voor een deel met goud overtrokken en staat vlak bij de ark. Iedere ochtend en avond verbrand de priester geurige kruiden en wierook op het altaar. In de tabernakel, en later ook in de tempel, is het reukofferaltaar het meest heilige altaar (Exodus 30:1-10).

Reinigingsoffer en hersteloffer 

Een reinigingsoffer wordt gebracht voor onopzettelijke zonden. Bijvoorbeeld als een priester onbedoeld een fout maakt tijdens de dienst in de tabernakel. Of als iemand uit het volk beseft dat hij iets gedaan heeft dat niet mag. Ook voor het hele volk kan zo’n offer gebracht worden in de vorm van een stier, een bok, een schaap, een geit of een duif. Het offer herstelt de relatie met God en de ander. Het reinigingsoffer wordt beschreven in Leviticus 4:1-5:13 en 6:17-23. Over het hersteloffer is te lezen in Leviticus 5:14-26, 7:1-7, 14:10-31 en 19:21; Numeri 6:12

Vredeoffer 

Voor het vredeoffer wordt een dier (rundvee of kleinvee) gebruikt. Het is bedoeld om een goede verhouding tussen God en de offeraar uit te drukken of teweeg te brengen. Een vredeoffer kan gebracht worden als betuiging van dank. Wie vrijwillig een vredeoffer brengt, legt de hand op de kop van het dier, en slacht het daarna (Leviticus 3; 7:11-36). Met de handoplegging brengt de offeraar zijn intenties over op het dier. Een deel wordt geofferd, een deel wordt gegeten door de priesters en/of gebruikt voor een offermaaltijd met vrienden en familie (Leviticus 7:28-36; 10:12-15). Alleen bepaalde delen van het offerdier worden bij dit offer op het altaar verbrand. 

Wijdingsoffer 

Een offer dat werd gebracht ter gelegenheid van de wijding van de priesters. Zie Exodus 29:22-34; Leviticus 8:22-35.

Wijnoffer 

Net als het graanoffer en het reukoffer is het wijnoffer een onbloedig offer, zie Exodus 29:40-41; Leviticus 23:13,18,37; Numeri 15:4,7,10,24; 28:7. Met het wijnoffer wil men herdenken dat alle levensonderhoud afkomstig is van God. Een gedeelte van het wijnoffer wordt over het altaar uitgegoten. Zo heiligt men de drank.

Hogepriester 

Bij het brengen van de offers in de tabernakel en de tempel speelden de priesters een bijzondere rol. De priester voerde met het bloed van een offerdier het verzoeningsritueel uit (zie Leviticus 4:16-20). De belangrijkste priester was de hogepriester, hij kon voor het hele volk de relatie met God herstellen. Eenmaal per jaar werd deze priester door loting uitgekozen om het allerheiligste van de tempel binnen te gaan. Hij sprenkelde bloed van een offerdier op het gouden deksel van de ark (de verzoeningsplaat) (zie Leviticus 16:14-15). 

Jezus - het offerlam

In de brief aan de Hebreeën wordt Christus met deze hogepriester vergeleken. Maar Christus is niet alleen hogepriester, hij is zelf ook het offer. In het Nieuwe Testament wordt de term ‘offer’ namelijk toegepast op het lijden en sterven van Jezus (zie bijvoorbeeld Hebreeën 9:11-28). Jezus wordt ook wel het ‘Offerlam’ genoemd, dat werd geslacht. Christus was het laatste offer om de mensen voor altijd te bevrijden van de fouten en hen opnieuw in contact te brengen met God. Hij heeft al onze fouten en onheiligheid ‘bedekt’ met zijn bloed. Dankzij zijn offer is de relatie tussen mens en God hersteld. Offeren zoals in de wet van Mozes is voorgeschreven, is dus niet meer nodig.