311Hier volgt onderricht voor koning Lemuel, de raad die zijn moeder hem gaf. 231:2-3 Spr. 5:1-14Mijn zoon, die ik gedragen heb, mijn zoon, voor wie ik geloften heb gedaan, wat zal ik je zeggen? 3Verspil je krachten niet aan vrouwen, je woorden niet aan hen die koningen te gronde richten. 431:4 Pred. 10:16-17En, Lemuel, een koning mag zich evenmin te buiten gaan aan wijn, dat past hem niet, een leider mag niet hunkeren naar drank. 5Hij mag niet drinken en zijn plicht vergeten, de rechten van verschoppelingen schenden. 6Geef drank aan wie een kommervol bestaan leiden, geef wijn aan wie diep ongelukkig zijn. 7Laat ze maar drinken en hun armoede vergeten, moge hun gezwoeg uit hun herinnering verdwijnen. 831:8 Ps. 72:4Spreek voor hen die weerloos zijn, bescherm het recht van de vertrapten. 9Spreek, oordeel rechtvaardig, geef de armen en behoeftigen hun recht.
1031:10 Spr. 12:4Een sterke vrouw, wie zal haar vinden? Zij is meer waard dan edelstenen. (31:10-31) De verzen 10 tot en met 31 vormen een acrostichon: elk vers begint met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet. 11Haar man vertrouwt op haar en zal daar rijkelijk bij winnen. 12Ze brengt hem voorspoed, geen ellende, alle dagen van haar leven. 13Ze zoekt wol en linnen uit, en spint en weeft met vreugde. 14Zoals een koopmansschip naar verre streken vaart, zo haalt zij van verre wat ze nodig heeft. 15Ze staat al op als het nog donker is, regelt het werk in huis, draagt haar slavinnen taken op. 16Als zij haar zinnen op een akker zet, koopt ze hem, van wat ze heeft verdiend, plant ze een wijngaard. 17Zij is vol daadkracht, onvermoeibaar is ze in de weer. 18Handeldrijven gaat haar heel goed af, ’s nachts gaat haar lamp niet uit. 19Haar handen zijn voortdurend aan het spinrok, ze houdt altijd de weefspoel vast. 20Haar handen strekt zij uit naar de behoeftigen, ze geeft de armen hulp. 21Niemand in haar huis hoeft sneeuw te vrezen, zij heeft hen allen warm (31:21) warm – Voorgestelde lezing ondersteund door de Septuaginta en de Vulgata. MT: ‘in scharlaken’. gekleed. 22Ze maakt de mooiste dekens, ze gaat gekleed in linnen en purperen wol. 23Haar man geniet bekendheid in de stad, hij vergadert met de oudsten in de poort. 24Zij vervaardigt kleding en gordels, en levert die aan kooplui. 25Uit haar verschijning spreken kracht en waardigheid, de dag van morgen ziet ze lachend tegemoet. 26Ze spreekt wijze woorden, wat ze zegt, zijn liefdevolle lessen. 27Ze waakt over haar huishouding, nietsdoen is haar onbekend. 28Haar kinderen prijzen haar, haar man bejubelt haar: 29‘Er zijn veel sterke vrouwen, maar jij overtreft ze allemaal.’ 30Charme is bedrieglijk en schoonheid vergaat, maar een vrouw met ontzag voor de HEER moet worden geprezen. 31Moge zij de vruchten plukken van haar werk, mogen haar daden worden geprezen in de poorten.