sluiten

delen op

Ezechiël 33 ©

Ieder mens naar zijn daden beoordeeld

331De HEER richtte zich tot mij:233:2-9 Ezech. 3:16-21‘Spreek, mensenkind, zeg tegen je volksgenoten: “Als ik het zwaard op een land afstuur, en het volk dat daar woont heeft iemand als wachter aangesteld,3en die wachter ziet het zwaard op het land afkomen en blaast op de ramshoorn om het volk te waarschuwen,4en als dan iemand het geluid van de ramshoorn hoort maar er zich niets van aantrekt, en het zwaard komt en doodt hem, dan heeft hij zijn dood aan zichzelf te wijten.5Hij heeft het geluid van de ramshoorn wel gehoord maar zich er niet door laten waarschuwen, en dus heeft hij zelf de dood over zich afgeroepen. Had hij zich laten waarschuwen, dan had hij zijn leven gered.6Wat de wachter betreft: als hij het zwaard ziet komen maar niet op de ramshoorn blaast om het volk te waarschuwen, en als het zwaard dan komt en iemand doodt, dan sterft die mens doordat hij zelf schuld heeft, maar de wachter zal ik voor zijn dood ter verantwoording roepen.”

7Jou, mensenkind, heb ik als wachter aangesteld voor het volk van Israël. Als je mijn woorden hoort moet je hen namens mij waarschuwen.8Als ik tegen een slecht mens zeg dat hij zal sterven, en jij zegt hem niet dat hij een andere weg moet inslaan, dan zal hij sterven door zijn eigen schuld, maar jou zal ik voor zijn dood ter verantwoording roepen.9Maar als je hem gewaarschuwd hebt dat hij een andere weg moet inslaan en hij doet dat niet, dan sterft hij door zijn eigen schuld, maar jij zult het er levend afbrengen.

1033:10-20 Ezech. 14:12-2318:21-30Mensenkind, zeg tegen het volk van Israël: “Jullie zeggen: ‘Onze misdaden en onze zonden worden ons aangerekend en wij gaan eraan te gronde – hoe kunnen we dan nog blijven leven?’”1133:11 Ezech. 18:32Luc. 15:7,10Zeg tegen hen: “Zo waar ik leef – spreekt God, de HEER –, de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft. Kom toch terug van de heilloze weg die jullie zijn ingeslagen, keer om, want waarom zouden jullie sterven, volk van Israël?”

1233:12 Ezech. 3:20Mensenkind, zeg tegen je volksgenoten: “De rechtvaardigheid van een goed mens zal hem niet redden als hij een misdaad begaat, en de slechte daden van een slecht mens zullen hem niet ten val brengen als hij zich ervan afkeert. Een goed mens zal niet door zijn goede daden in leven blijven als hij een zonde begaat.13Als ik tegen hem zeg dat hij in leven zal blijven en hij, vertrouwend op zijn rechtvaardigheid, begaat onrecht, dan zullen al zijn goede daden niet meer tellen, maar zal hij sterven door het onrecht dat hij begaan heeft.14En als ik tegen een slecht mens zeg dat hij zal sterven, en hij verlaat de weg van de zonde, hij is mij trouw en doet het goede15– hij geeft terug wat hij als onderpand heeft gekregen, hij vergoedt wat hij heeft gestolen, hij houdt zich aan de wetten die naar het leven leiden door geen onrecht meer te begaan –, dan zal hij leven en niet sterven.16De zonden die hij begaan heeft zullen hem niet meer worden aangerekend; als hij mij trouw is en het goede doet, zal hij leven!”17Je volksgenoten mogen dan zeggen: “De weg van de Heer is onrechtvaardig,” maar het is hún weg die onrechtvaardig is!18Als een goed mens zijn rechtvaardige weg verlaat en kwaad doet, zal hij daardoor sterven;19als een slecht mens zijn slechte weg verlaat, mij trouw is en het goede doet, dan zal hij daardoor leven.20Jullie zeggen: “De weg van de Heer is onrechtvaardig!” Volk van Israël, ik zal ieder van jullie oordelen naar de weg die hij gaat!’

Ezechiël niet langer stom

2133:21-22 Ezech. 24:26-2733:21 2 Kon. 25:3-10Jer. 39:2-852:12-14Op de vijfde dag van de tiende maand van het twaalfde jaar van onze ballingschap kwam er een vluchteling uit Jeruzalem bij me die zei: ‘De stad is gevallen!’2233:22 Ezech. 3:26-27De avond voor de komst van de vluchteling werd ik gegrepen door de hand van de HEER, en hij opende mijn mond toen de vluchteling ’s morgens bij mij kwam. Toen mijn mond geopend werd, was ik niet langer stom.

Het onheil komt

23De HEER richtte zich tot mij:2433:24 Ezech. 11:15‘Mensenkind, de bewoners van de ruïnes in het land van Israël zeggen: “Abraham was maar alleen en toch kreeg hij heel het land in bezit; wij zijn met velen, dus is het land zeker aan ons gegeven en is het ons eigendom.”2533:25 Lev. 17:10-14Antwoord hun: “Dit zegt God, de HEER: Jullie eten vlees waar het bloed nog in zit, jullie vereren je afgoden, jullie vergieten bloed – en jullie willen het land bezitten?2633:26 Lev. 18:20Jullie vertrouwen op je zwaard, jullie begaan gruweldaden en onteren elkaars vrouwen – en jullie willen het land bezitten?”27Dit moet je tegen hen zeggen: “Dit zegt God, de HEER: Zo waar ik leef, wie nog in de ruïnes woont zal vallen door het zwaard, wie daarbuiten leeft geef ik als prooi aan de wilde dieren, en wie zich in holen en grotten verschuilt zal sterven aan de pest.28Van jullie land maak ik een verlaten woestenij, er komt een einde aan zijn trotse kracht, en ook de bergen van Israël zullen een wildernis zijn waar niemand meer doorheen trekt.29Wanneer ik vanwege al hun gruweldaden van het land een huiveringwekkende woestenij heb gemaakt, zullen ze beseffen dat ik de HEER ben.”

30Wat jou aangaat, mensenkind: je volksgenoten praten allemaal over jou, bij de stadsmuur en bij de deuren van hun huizen zeggen ze tegen elkaar: “Kom, laten we gaan luisteren naar wat de HEER ons te zeggen heeft!”31Ze komen in grote groepen naar je toe en nemen tegenover je plaats, ze luisteren naar je woorden maar handelen er niet naar. Ze hebben hun mond vol van de liefde, maar ze denken alleen aan hun eigen voordeel.32En jij bent voor hen niet meer dan een zanger van liefdesliedjes, iemand met een mooie stem, iemand die goed kan spelen: ze horen wel wat je zegt, maar ze handelen er niet naar.3333:33 Ezech. 2:5Maar als het onheil komt – en het komt! – zullen ze beseffen dat er in hun midden een profeet was.’