171In die tijd leefde er in het bergland van Efraïm een man met de naam Micha.2Op zekere dag zei hij tegen zijn moeder: ‘Laatst is er toch elfhonderd sjekel zilver van u gestolen? U hebt toen in mijn bijzijn een vloek uitgesproken. Dat geld heb ik, ik heb het gestolen.’ ‘Moge de HEER je zegenen, mijn zoon,’ antwoordde zijn moeder.3Hij gaf de elfhonderd sjekel zilver aan haar terug, maar zij zei: ‘Ter wille van mijn zoon wijd ik mijn zilver aan de HEER om er een beeld mee te laten beslaan. Hier heb je het geld terug.’4Maar hij gaf het weer aan zijn moeder en zij bracht tweehonderd sjekel naar de zilversmid, die er een houten beeld mee besloeg dat in Micha’s huis kwam te staan.5Micha had namelijk voor zichzelf een heiligdom ingericht. Hij had een priestergewaad en verschillende godenbeeldjes laten maken en een van zijn zonen als priester aangesteld.617:6 Recht. 18:119:121:25In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was.
7Nu was er een jonge Leviet die verblijf hield in het stamgebied van Juda en in Betlehem woonde.8Op zekere dag vertrok hij uit Betlehem om een andere verblijfplaats te zoeken. Zijn weg voerde hem door het bergland van Efraïm, langs het huis van Micha.9‘Waar komt u vandaan?’ vroeg Micha, en de Leviet antwoordde: ‘Ik ben een Leviet. Ik heb een tijdlang in Betlehem in Juda gewoond en nu zoek ik elders onderdak.’10Toen zei Micha: ‘Kom dan bij mij wonen. Als u mijn raadgever en priester wilt worden, zal ik u tien sjekel zilver per jaar betalen en u van kleding en levensmiddelen voorzien.’ Na enige aarzeling11besloot de Leviet bij Micha te blijven. Micha behandelde hem als een eigen zoon12en stelde hem als priester aan. Zo kwam de Leviet bij Micha in huis terecht.13Micha dacht bij zichzelf: Nu ik een Leviet als priester in dienst heb, ben ik ervan verzekerd dat ik van de HEER niets dan goeds te verwachten heb.