sluiten

delen op

Jeremia 40 ©

401De HEER richtte zich tot Jeremia nadat Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, hem in Rama had vrijgelaten. Hij had Jeremia daar geboeid aangetroffen onder de ballingen van Jeruzalem en Juda, die naar Babel zouden worden gevoerd.2De commandant van de lijfwacht nam Jeremia apart en zei: ‘De HEER, uw God, heeft Juda dit onheil aangekondigd,3en de HEER heeft gedaan wat hij gezegd heeft, want jullie hebben tegen hem gezondigd en niet naar hem geluisterd. Daarom is dit alles jullie overkomen.4Maar uw boeien maak ik los. Als u met mij mee naar Babel wilt gaan, ga dan mee. Ik zal u in bescherming nemen. Maar als u liever niet met mij naar Babel wilt, doe het dan niet. Het hele land ligt voor u open; u kunt gaan en staan waar u wilt.’5Toen Jeremia nog steeds niet wegging, zei Nebuzaradan: ‘Ga terug naar Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, die door onze koning als gouverneur over de steden van Juda is aangesteld. Ga bij hem te midden van uw volksgenoten wonen, of waar u maar wilt.’ De commandant van de lijfwacht gaf Jeremia voedsel voor onderweg en liet hem vrij.6Jeremia ging naar Gedalja, de zoon van Achikam, in Mispa, en ging bij hem wonen, te midden van zijn volksgenoten die nog in het land waren overgebleven.

De moord op Gedalja

740:7-9 2 Kon. 25:22-24De bevelhebbers van het leger en de manschappen die zich nog schuilhielden, hoorden dat de koning van Babylonië Gedalja, de zoon van Achikam, tot gouverneur had aangesteld en dat hij hem had belast met de zorg voor een deel van de armsten van het land, mannen, vrouwen en kinderen die niet als ballingen naar Babylonië waren gevoerd.8De bevelhebbers, Jismaël, de zoon van Netanja, Jochanan en Jonatan, de zonen van Kareach, Seraja, de zoon van Tanchumet, de zonen van Efai uit Netofa, en Jezanja, de zoon van een man uit Maächa, zochten samen met hun manschappen Gedalja in Mispa op.9Gedalja bezwoer hun: ‘Wees niet bang om de Chaldeeën te dienen. U kunt in het land blijven wonen, en zolang u de koning van Babylonië dient zal het u goed gaan.10Ikzelf blijf in Mispa wonen om u bij de Chaldeeën te vertegenwoordigen. U moet de druiven, zomervruchten en olijven inzamelen en opslaan. Ga in de steden wonen die u nog in bezit hebt.’11Toen de Judeeërs in Moab, Ammon, Edom en in andere landen hoorden dat de koning van Babylonië een deel van de Judeeërs in het land had laten blijven en dat hij Gedalja, de zoon van Achikam, de zoon van Safan, tot hun gouverneur had benoemd,12keerden ze uit al hun toevluchtsoorden naar Juda terug. Nadat ze Gedalja in Mispa hadden bezocht, oogstten ze zeer veel druiven, zomervruchten en olijven.

13Jochanan, de zoon van Kareach, en een aantal bevelhebbers van het leger die zich voordien hadden schuilgehouden, kwamen naar Mispa14en zeiden tegen Gedalja: ‘Weet u dat Jismaël, de zoon van Netanja, er door koning Baälis van Ammon op uit is gestuurd om u te vermoorden?’ Maar Gedalja geloofde hen niet.15Jochanan stelde hem in het geheim voor: ‘Laat mij Jismaël, de zoon van Netanja, doden; niemand zal ook maar iets vermoeden. Hij mag u niet vermoorden. Dan zouden immers alle Judeeërs die zich bij u aangesloten hebben weer worden verspreid en zou wat er van Juda nog over is te gronde gaan.’16Maar Gedalja antwoordde Jochanan: ‘Geen sprake van; wat u over Jismaël zegt is niet waar.’