313:1 Deut. 24:1-4De HEER sprak: (3:1) De HEER sprak – Voorgestelde lezing. MT: ‘Zeggende’. ‘Als een man van zijn vrouw scheidt en zij bij hem weggaat en de vrouw van een ander wordt, kan hij haar dan terugnemen? Wordt er dan geen smet op het land geworpen? Maar jij hebt met talloze minnaars overspel gepleegd, en je wilt toch weer bij me terugkomen? – spreekt de HEER.23:2 Jer. 2:20Kijk naar de kale heuvels, waar ben je níet beslapen? Je wachtte je minnaars op langs de weg, zoals een rover wacht in de woestijn. Je hebt dit land besmeurd met je overspel, je schandelijk gedrag. 33:3 Lev. 26:19Jer. 5:2414:4Daarom bleven de regens uit, is de lenteregen niet gekomen. Toch hield je de brutale blik van een hoer, je toonde geen enkele schaamte. 4Maar nú roep je mij aan. Je zegt “vader” tegen mij, en zegt: “U bent de geliefde van mijn jeugd, 5uw woede gaat voorbij, niet eeuwig duurt uw toorn.” Zo spreek je, maar onverdroten ga je voort, je blijft je schanddaden begaan.’
63:6-8 Ezech. 23:1Tijdens de regering van koning Josia zei de HEER tegen mij: ‘Heb je gezien hoe ontrouw Israël mij geworden is? Ze pleegde overspel op elke hoge berg en onder elke bladerrijke boom.7Ik dacht: Als ze van dat alles genoeg heeft, komt ze wel bij me terug. Maar ze kwam niet terug. Haar afvallige zuster Juda zag (3:7-8) Haar afvallige zuster Juda zag dat – Volgens sommige oude vertalingen. MT: ‘Haar afvallige zuster Juda zag en ik zag dat’.8dat ik ontrouw Israël verstoten had en haar een scheidingsbrief gegeven had, juist omdat ze overspel had gepleegd. Maar toch liet afvallig Juda zich daardoor niet afschrikken, ze pleegde zelf ook overspel.9En door haar lichtzinnig overspel met goden van steen en hout wierp ze een smet op dit land.10Daarna kwam Israëls afvallige zuster Juda wel bij me terug, maar ze was niet oprecht, ze kwam met loze woorden – spreekt de HEER.’11De HEER vervolgde: ‘Ontrouw Israël is nog rechtvaardig in vergelijking met afvallig Juda.12Roep tegen het noorden: Kom terug, ontrouw Israël – spreekt de HEER –, dan zal ik mijn woede laten varen, want ik ben vol genade, niet eeuwig duurt mijn toorn – spreekt de HEER. 13Erken alleen dat je schuldig bent, tegen de HEER, je God, in opstand bent gekomen, dat je overal op zoek ging naar andere goden, onder elke bladerrijke boom, dat je niet naar mij geluisterd hebt – spreekt de HEER.
14Kom terug, ontrouwe kinderen – spreekt de HEER –, want jullie behoren mij toe. Ik zal één van jullie uit elke stad nemen en twee van jullie uit elke familie, en jullie naar Sion brengen.153:15 Jer. 23:4Ezech. 34:23-24Ik zal jullie herders naar mijn hart geven, en die zullen jullie met wijsheid en inzicht weiden.16En als jullie in die tijd in aantal toenemen en dit land weer zullen bevolken, zal niemand meer over de ark van het verbond met de HEER spreken. Die komt in niemands gedachten op, hij wordt niet meer genoemd of gemist, en wordt niet opnieuw gemaakt.17In die tijd zal men Jeruzalem “Troon van de HEER” noemen. Alle volken zullen er samenstromen, ze zullen op de naam van de HEER afkomen en zich niet meer laten leiden door hun koppig en boosaardig hart.183:18 Gen. 13:14-15In die tijd zal Juda zich bij Israël voegen, en samen zullen ze uit het noorden naar dit land komen, dat ik hun voorouders in bezit heb gegeven.19Ik dacht: Hoe kan ik je een plaats tussen mijn kinderen geven en je een begeerlijk land schenken, een sieraad voor de hele wereld? En ik dacht: Jullie zullen “vader” tegen mij zeggen, jullie keren je niet van mij af. 20Maar nee, zoals een vrouw die haar man bedriegt, zo heb jij mij bedrogen, volk van Israël! – spreekt de HEER. 21Een stem klinkt over de kale heuvels: Israël smeekt en weent. Het is een verdorven weg gegaan, is de HEER, zijn God, vergeten. 22Kom terug, afvallige kinderen, ik zal jullie genezen van je ontrouw. Dan zullen jullie zeggen: “Hier zijn we, wij komen bij u terug, want u bent de HEER, onze God. 23Het is waar, de heuvels zijn een leugen, (3:23) de heuvels zijn een leugen – Volgens de oudste vertalingen. MT: ‘het bedrog vanaf de heuvels’. de bergen een holle klank. Het is alleen de HEER, onze God, die Israël de overwinning geeft. 24Zolang ons volk bestaat, heeft de god van de schande het bezit van onze voorouders verslonden, hun schapen, geiten en runderen, hun zonen en dochters. 25Laten we ons neerwerpen in schande, laat schaamte ons bedekken. Tegen de HEER, onze God, hebben wij en onze voorouders gezondigd, vanaf onze jeugd, tot op de dag van vandaag. Wij hebben niet geluisterd naar de HEER, onze God.”