61Waar is je lief naartoe gegaan, mooiste van alle vrouwen, waar is je lief naartoe gegaan? Laten we hem samen zoeken. 26:2 Hoogl. 4:12-16Mijn lief is naar zijn tuin gegaan, naar zijn balsemtuin beneden. Daar wil hij weiden, daar wil hij lelies plukken. 36:3 Hoogl. 2:16Ik ben van mijn lief, en mijn lief is van mij. Hij weidt tussen de lelies. 4Je bent zo mooi, vriendin van mij, zo bekoorlijk als Tirsa, zo lieflijk als Jeruzalem, zo ontzagwekkend als een vaandelvrouw. 56:5-7 Hoogl. 4:1-3Wend je ogen af, ze verwarren mij. Je haar golft als een kudde geiten die afdaalt van de Gilead. 6Je tanden zijn als witte schapen: klaar voor de scheerder komen ze twee aan twee uit het water, er ontbreekt er niet een. 7Als het rood van een granaatappel fonkelt je lach, door je sluier heen. 8Ook al zijn er zestig koninginnen, en wel tachtig bijvrouwen, meisjes zonder tal, 9zoals mijn duif is er maar één, mijn allermooiste is de enige. De enige voor haar moeder is zij, een stralend licht voor wie haar baarde. Alle meisjes die haar zien, prijzen haar gelukkig, elke koningin, elke bijvrouw juicht haar toe.
106:10 Hoogl. 3:6Wie is zij, die daar oplicht als de dageraad, zo helder als de volle maan, zo stralend als de zon, zo ontzagwekkend als een vaandelvrouw? 116:11 Hoogl. 4:12-167:13Ik ging naar mijn notengaard beneden, om te kijken naar de bloesems bij de beek, naar de ranken aan de wijnstok, de granaatappels in bloei. 12En plotseling voelde ik mij meegevoerd als op een wagen van mijn nobel volk. (6:12) En plotseling voelde ik mij meegevoerd/ als op een wagen van mijn nobel volk – Betekenis van het Hebreeuws onzeker. Ook mogelijk is de vertaling: ‘Zij heeft mij doen rijden op vorstelijke wagens’, of: ‘Door de wagen van Amminadab herkende ik mezelf niet meer’.