Joodse feesten

Jaarlijkse feesten

Driemaal per jaar vierden de Joden feest rondom de oogst. Voor die feesten reisden de Joden naar Jeruzalem om in de tempel te offeren. Daarom worden deze feesten ‘pelgrimsfeesten’ genoemd. Het Feest van het Ongedesemde Brood, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest (Deuteronomium 16:16). De feesten staan in de volgorde waarin ze volgens de Joodse indeling van het jaar worden gevierd.

Het Feest van het Ongedesemde Brood (Exodus 12:1-27 en Leviticus 23:4-7) of Pesach

Dit meerdaagse feest, beter bekend onder de naam Pesach, zijn eigenlijk twee feesten: Pesach en het Feest van het Ongedesemde Brood. Het wordt gevierd aan het begin van het oogstseizoen, als de gerst als eerste van de gewassen wordt geoogst.

  1. Pesach, het Joodse paasfeest. Tijdens dit feest herdenken de joden de uittocht uit Egypte. Op de veertiende dag van de eerste maand werd het pesachoffer bereid. Daarom begint ’s avonds de viering met de sedermaaltijd. Ieder onderdeel van deze maaltijd herinnert aan de slavernij in Egypte en de uittocht naar het beloofde land.
  2. Het Feest van het Ongedesemde Brood (Matsot). Dit feest begint de dag na Pesach en duurt zeven dagen. Tijdens deze periode eet men matses (brood zonder gist), omdat Mozes en de Israëlieten dit aten vlak voor hun vlucht uit Egypte.

Op de eerste dag van de week na Pesach bood men de eerste opbrengst van de gerstoogst aan de Heer aan en bracht men speciale offers.

Wekenfeest of Pinksterfeest (Sjavoeot, Exodus 34:22 en Leviticus 23:15-16)

Zeven weken na Pesach werd er opnieuw een offerfeest gehouden, omdat de tarweoogst begon. Als een teken dat de oogst kon beginnen, worden de eerste schoven in de tempel geofferd. Tijdens dit feest herdenkt men ook het ontvangen van de Tora (de Wet) aan de voet van de berg Sinaï.

Het Loofhuttenfeest (Leviticus 23:24 en Numeri 29:1)

De zevende maand was een maand vol met vieringen, die voor het grootste deel in Jeruzalem plaatsvonden. Ook deze feesten zijn verbonden met het oogstritme. Het was de afsluiting van alle oogsten, als het graan gedorst en de druiven geperst waren (Deuteronomium 16:13).

  1. De Dag van de Ramshoorn (Jom Hasjofar, in het Nederlands ook aangeduid als Bazuinenfeest, Leviticus 23:24 en Numeri 29:1) - Later werd deze dag ook aangeduid als Rosj Hasjana, het Joodse nieuwjaar. De sjofar (ramshoorn) werd geblazen om het volk op te roepen tot bezinning. De daaropvolgende 10 dagen vormen een periode van inkeer, waarin men nadenkt over wat men heeft gedaan, om zo in het reine te komen met andere mensen en met God.
  2. Grote verzoendag (Jom Kippoer, Leviticus 16:12-25 en 23:27-32) – Op de tiende dag na Rosh Hasjana is het Grote Verzoendag; een dag van vasten (niet eten) en rust. Op deze dag ging de hogepriester het Allerheiligste binnen, het gedeelte van de tempel waar de ark van het verbond stond. Hij sprenkelde bloed op en voor de verzoeningsplaat die op de ark ligt. Dit is het teken van de verzoening tussen God en zijn volk. De zonden van het volk worden bedekt (kippoer = bedekken) en stonden niet langer tussen God en zijn volk in. 
  3. Loofhuttenfeest (Soekot, Leviticus 23:33-44) - Tijdens dit feest verblijft men in zelfgemaakte tenten (loofhutten) als herinnering aan de tocht door de woestijn. In de bijbelse tijd was er dagelijks een ceremonie, waarbij water uit de vijver van Siloam geschept werd. Ook zong men het ‘halleel’ (Psalmen 113-118) en werden er vier grote kandelaars in de voorhof van de tempel ontstoken. Op de laatste dag van dit feest viert men tegenwoordig de ‘vreugde van de Wet’ (Simchat Tora): de jaarlijkse cyclus lezingen uit de Thora wordt afgesloten en de nieuwe cyclus start. 

Het feest van de Tempelwijding of Inwijdingsfeest (Chanoeka, 1 Makkabeeën 4:26-61)

Dit feest is niet door God ingesteld, maar herinnert aan een belangrijke historische gebeurtenis in de geschiedenis van Israël. Het Chanoekafeest, dat in december gevierd wordt, gaat terug op een verhaal in het deuterocanonieke boek 1 Makkabeeën. Deze deuterocanonieke boeken behoren niet tot de Hebreeuwse heilige geschriften (de Tenach, ons Oude Testament) en worden ook niet door de protestantse kerken als gezaghebbend erkend. Er zijn wel edities van de Bijbel, waarin ze als extra katern zijn opgenomen. Dit feest van de Tempelwijding herinnert aan de overwinning van het Joodse volk onder leiding van de Makkabeeën op Antiochius IV Epifanes. Het is een lichtjesfeest. 

Poerim of Lotenfeest (Ester)

Dit feest is niet door God ingesteld. Poerim (of Poeriem) wordt gevierd ter herdenking van de gebeurtenissen in het bijbelboek Ester. Volgens dat verhaal wilde Haman alle Joden uitroeien die in de burcht van Susa woonden. Ester en haar pleegvader Mordechai ontdekten het plan van Haman en wisten het Joodse volk te redden. Het is een uitbundig feest met verkleedpartijen en overvloedige lekkernijen in het vroege voorjaar.  

Overige feesten

De overige feesten hebben een andere frequentie dan eens per jaar.

Sabbat (sjabbat, Exodus 20:8-11 en Deuteronomium 5:12-15)

De sabbat valt op de zevende dag van de week. Hij gaat in op vrijdag bij zonsondergang en eindigt op zaterdagavond een uur na zonsondergang. Het is een dag waarop niet gewerkt mag worden, omdat God op de zevende dag rustte van zijn scheppingswerk (Exodus 20:11). De sabbat is een dag van ontspanning en rust. Het Hebreeuwse werkwoord sjavat betekent ook letterlijk ‘rusten’.

Nieuwemaansfeest

Het begin van een nieuwe maand werd gevierd met het zogenoemde nieuwemaansfeest. Waarschijnlijk was het een dag waarop men geen arbeid mocht verrichten en waarop bepaalde offers waren voorgeschreven. In Numeri 28:11-15 staat een voorschrift voor dit feest.

Sabbatsjaar en jubeljaar (Leviticus 25 en Deuteronomium 15)

Volgens de bijbelse teksten moet er eens in de zeven jaar een sabbatsjaar worden gevierd. Schulden worden dan kwijtgescholden en het land wordt niet ingezaaid, zodat het tot rust kan komen. Na zeven sabbatsjaren wordt er in het vijftigste jaar een speciaal sabbatsjaar gevierd dat het ‘jubeljaar’ wordt genoemd. In dat heilige jaar krijgen de Israëlitische slaven hun vrijheid terug.